Bij rechte sporen is het niet zo ingewikkeld. Je hoeft alleen maar te weten wat de maximale breedte van jouw treinen zal worden, inclusief eventueel uitstekende lading en daar tel je dan een kleine marge bij op.
Met bochten ligt het veel ingewikkelder maar daardoor vind ik het ook veel boeiender. Kop en staart van een wagen komen buiten de bocht, zoals de foto laat zien.
De kop van een rijtuig komt ver buiten de bocht. De koppeling zit precies op de overgang naar recht spoor.Het midden hangt juist binnen de bocht. Zodoende komt het midden van een lange wagen in een buitenbocht dicht bij de binnenbocht en als daar nou net een andere lange wagen rijdt, kan die er met zijn kop of staart tegenaan komen. Hoe ver dat overhangen en uitsteken precies gaat, hangt af van het rollende materiaal en van de boogstraal van de bocht.
In principe is het voor elke boogstraal exact uit te rekenen als je de constructie van de wagen maar precies weet. Het hoeft echter niet exact, op enkele zeer specifieke uitzonderingen na is het voldoende als je weet wat de afstand is van de kop en start van de wagen tot het draaipunt van de wielstellen. Jan heeft daar al eens een uitgebreid over geschreven in
Boogstraal en Bodemplaat.
De
Morop normen geven een goed bruikbaar uitgangspunt.
Norm 102 gaat over rechte sporen en geeft als minimum 48 mm. Daar zit nog wel wat speling in, afhankelijk van de treinen die er zullen rijden. Hoeveel van die speling je eventueel wilt gebruiken, zul je zelf moeten kiezen. Ik hou me er aan, terwijl ik weet dat mijn treinen niet breder zijn dan 40 mm. Die speling helpt bij het opvangen van wiebelen en zorgt ervoor dat er niet snel botsingen ontstaan als de belading niet goed vast zit en gaat schuiven.
Norm 103 gaat over bochten. Formules staan er niet in, de norm classificeert wagens in drie categorieën wagens en geeft voor een aantal boogstralen een waarde in mm.
Stel, je hebt twee bochten van respectievelijk boogstraal 550 en 600 mm, hoe moet je die tabel dan gebruiken?
De wagens met de grootste waarden worden bij de indeling van norm 103 geclassificeerd als categorie C. Bij H0 moet je dan denken aan wagens van 30 cm. Bij boogstraal 550 mm hebben die volgens de tabel 10 mm extra vrije ruimte naast het spoor nodig; 10 mm aan de buitenkant voor de uitstekende kop en staart en 10 mm aan de binnenkant voor het midden van de wagens. Bij 600 mm is het nog 9 mm. Die twee getallen moet je optellen, dat levert 19 mm op. En dat moet je tenslotte nog optellen bij de vrije ruimte voor rechte sporen. Volgens de Morop norm kom je dan in totaal op 67 mm. Omdat er in de 48 mm wat marge zit, kun je de sporen nog wel iets dichter naast elkaar leggen. En als je geen wagens van categorie C hebt, kun je naar categorie B kijken. Dan wordt het respectievelijk 8 en 7 mm, optellen bij 48 levert dan 63 mm op.
Voor rechte sporen hou ik me bij het ontwerpen netjes aan de 48 mm van Morop. Voor bochten gebruik ik rustig een paar millimeter van de marge als dat zo uitkomt. Voordat ik dat voor het eerst deed, gebruikte ik de tabel van Morop norm 103 en daar hield ik me ook aan. Sinds ik ben gaan afwijken, heb ik de formules in een spreadsheet gestopt zodat ik het precies kan uitrekenen. Het scheelt maar heel weinig met de Morop norm: voor parallelbochten van 550 en 600 mm en categorie C kom ik op 18,1 mm in plaats van 19. Mijn langste wagens zijn categorie B, dan is het 'maar' 14,8 mm.
Je vroeg specifiek naar 2 inches. Dat is 50,8 mm. Na aftrek van de 48 mm volgens norm 102 blijft er dan nog maar 2,8 mm over voor overhangende en uitstekende wagens in binnen- en buitenbocht, dat is niet veel. Met de langste wagens lukt dat pas bij een binnenbocht met boogstraal 3696 mm en een buitenbocht van 3749 mm. Dat past niet op jouw zolder. Als je 5 mm van de marge gebruikt, blijft er nog 7,8 mm over. Dan lukt het vanaf een binnenbocht van 1310 en een buitenbocht van 1360 mm. Dat past net, maar is niet bepaald praktisch. Je zult in de bochten een grotere parallelafstand moeten aanhouden.
In norm 103 gaat het alleen maar om wagens, niet om locomotieven. Die komen namelijk minder ver naast het spoor doordat de langste locomotieven meerdere draaistellen hebben.
Overigens bestaat er ook nog uitzonderlijk vervoer. Wagens die méér ruimte naast het spoor nodig hebben dan de norm komen ook in de werkelijkheid voor. Dat kan gaan om een wagen met een bijzondere constructie dan wel door een ongewoon brede lading. Als een trein met zo'n wagen ergens naar toe moet, moet het naastliggende spoor vrij gehouden worden.
Edit: Vergissing in de berekening gecorrigeerd (ik had per ongeluk 40 mm afgetrokken van de gewenste 2 inches/50,8 mm).