Daar bestaan speciale hellingmeetwagens voor. Van Märklin ken ik er geen, Trix heeft er bijvoorbeeld wel eentje (
24080) en er zijn nog wel meer modelspoorfabrikanten die ze maken.
Voor het meten van de stijging maakt het niet uit dat er gelijkstroomwielen onder zitten. Als je er echt mee wil gaan rijden, kun je ze eventueel omwisselen voor wisselstroomwielen.
Mijn huidige baan heeft nauwelijks stijgingen. Door de vele draadjes onder de rails, vooral van de ringleiding, is mijn vloerbaan niet helemaal vlak. De vloer is zelf ook niet perfect horizontaal, maar veel scheelt dat niet. Op een heel kort stukje maakt een stijging nauwelijks iets uit. Ik heb alleen enkele koppelingen die spontaan losraken als ze van stijgend te abrupt naar vlak gaan. Als ik zo'n overgang iets verbeter, iets geleidelijker maak, gaat het doorgaans wel weer. Soms fröbel ik wat aan de koppeling om hem iets bij te stellen. In de toekomst wil ik echter wel met stijgingen gaan werken, vandaar dat ik er al over heb nagedacht. Het is eigenlijk gewoon toegepaste natuurkunde.
Een locomotief alléén rijdt veel gemakkelijker een helling op dan een lange trein. Aan het begin en eind van de helling, als een deel van de trein op een minder steil of zelfs vlak spoor rijdt, zal het misschien nog makkelijk gaan; als de hele trein op de helling rijdt, moet de locomotief het hardst werken. Het gemiddelde hellingspercentage is daarbij de belangrijkste factor, kleine variaties in de stijging hebben relatief weinig invloed. Daarom is het niet belangrijk om overal de stijging nauwkeurig te weten; de gemiddelde stijging over een helling is voldoende, zolang de stijging op het oog gelijkmatig is.
Zo'n gemiddelde stijging kun je gewoon met waterpas en meetlint meten. Jouw baan ligt op een plaat, dat is in dit geval een voordeel. Met een waterpas kun je de plaat precies horizontaal leggen. Vervolgens kun je op een traject van een bekende lengte aan beide kanten de hoogte meten ten opzichte van de plaat. Overgangen aan het begin en eind van een helling laat je daarbij buiten beschouwing, daar is immers de stijging duidelijk lager dan het gemiddelde. Over het gemeten traject is het gemiddelde stijgingspercentage gelijk aan het hoogteverschil in centimeters per spoorlengte in meters. De spoorlengte van een recht traject kun je gewoon meten, anders kun je de spoorlengte berekenen door de lengtes van de verschillende rails bij elkaar op te tellen. Of je laat dat door de railplanningssoftware doen.
Als je de plaat niet horizontaal kunt leggen of als je geen vlakke plaat hebt, moet je improviseren. Neem een vlakke plank van, pak 'm beet, een meter en leg hem op de baan met de waterpas erop. Aan beide kanten leg je wat stevigs onder de plank totdat hij precies waterpas ligt. Zo heb je een horizontale basis waar vandaan je nauwkeurig de spoorhoogtes op verschillende plaatsen kunt meten.
Tenslotte nog een aandachtspunt om in de gaten te houden: het is niet goed als een trein alleen met veel moeite een helling op weet te komen. Als zo'n trein dan namelijk stil komt te staan, heeft de locomotief onvoldoende vermogen om hem weer in beweging te krijgen. Een beetje reserve is daarom zeer wenselijk.