Ik heb het volste vertrouwen in WinTrack als het gaat om de maten van de rails en de afstanden bij het ontwerpen. Van een afwijking groter dan 0,1 mm heb ik nog nooit iets gemerkt en dat valt binnen de afrondingsverschillen.
Maar WinTrack is niet mijn enige hulpmiddel bij het ontwerpen. Ik gebruik een spreadsheet waarin ik van alles en nog wat kan berekenen, zo ook de parallelafstand wanneer je twee slanke C-rail wissels direct met de wisselboog tegen elkaar zou zetten. Die berekening levert 49,5 mm op, net als WinTrack.
Zo'n berekening begint met de exacte geometrie en maten van de slanke wissel. Het rechtdoorgaande spoor is niet van belang, het gaat om de wisselboog. Op de site van Märklin staat: "Aftakkend spoor boogstraal 1114,6 mm. Wisselboog 12,1°." Het onderstaande diagram illustreert het uitgangspunt voor de berekening.
x is de helft van de parallelafstand waar het om gaat. Anders geformuleerd, x is de zijwaartse verplaatsing van de wisselboog. Hoe groot is x dan? Wel, een beetje toegepaste wiskunde geeft de formule x = r (1-cos(α)). Invullen en uitrekenen levert x = 24.76280431 mm (N.B. niet vergeten om die 12,1° om te zetten in radialen). Vermenigvuldigen met 2 en afronden geeft 49,5 mm.
Tot zover de theorie. Hoe zit het dan in de praktijk? Wel, zodra je de zaag, dremel of flex in de rails zet, zijn de maten natuurlijk niet meer hetzelfde als wat Märklin zegt. Dat zou echter in dit geval hooguit tot een kleinere parallelafstand leiden, niet tot een grotere. Een veel logischer verklaring lijkt me dat je de rails bij het verbinden zonder moeite een fractie van een graad kunt buigen. Als je dan een stukje verderop de parallelafstand meet, kan het best aanzienlijk groter (of kleiner) zijn dan wanneer je de rails perfect aansluitend had gelegd. Zoiets kan per ongeluk gebeuren, het kan ook heel goed can pas komen. Aan de uiteinden van Arend's dijk bijvoorbeeld: slechts een paar mm extra helpt al om de parallelsporen op een veilige afstand de bocht in te laten gaan.