Hoe is het dan mogelijk dat zij alle twee keurig op 3% liggen zonder enig verschil ten aanzien van hun verschillende lengte.
Dat is natuurlijk niet waar. Het zou hooguit kunnen dat de lijn midden tussen de beide middenrails precies 3 procent stijgt. Als een buitenbocht evenveel centimeters stijgt als een binnenbocht is het stijgingspercentage daarmee nog niet hetzelde. De buitenbocht heeft een lager stijgingspercentage dan de binnenbocht want de buitenbocht stijgt per meter rail minder dan de binnenbocht.
Overigens heb je hier wel wat aan: hoe geringer de stijging hoe makkelijker het is voor een trein om te stijgen. Die moet als het enigszins kan de buitenbocht nemen omdat dat minder kracht kost.
En je hebt er zeker wat aan als je het stijgingspercentage kunt berekenen. In werkelijkheid is een percentage van 1 al veel, dus 1 cm per meter. Op de modelspoorbaan ontkom je haast niet aan hogere percentages. Marklin hoogvermogenlocs kunnen 5 procent meestal wel aan. In een bocht van een stijging is het nog harder werken. Een spiraal met radius 1 en 2 kan 12 cm per omwenteling stijgen, al is 10 cm beter.
Bij een stijging van 10 cm in een spiraal waarbij de lengte van de buitencirkel 275 cm is, stijgt de rail elke 27,5 cm een cm. Dan stijgt de rail per meter 100/27,5 is ongeveer 3,6 procent. De binnencirkel stijgt 100/22,5 is 4,4 procent. Dat is een merkbaar verschil. Daarom kun je ook beter radius 1 voor een dalende beweging gebruiken. Bij radius 3 wordt de stijging al heel acceptabel. De diameter is 103 cm, een cirkel is 3,14 x 103 is 408 cm. 100/40,8 is nog 2,5 procent. Dat lukt altijd.
Een spiraal met 6 cm stijging heeft geen zin bij een volledige cirkel. Minder dan 10 cm kan niet want dan past de pantograaf van de elloc niet meer
Stikt genomen klopte de vraagstelling dus niet.
Het antwoord is al gegeven, maar hier heb je misschien in de praktijk ook wat aan en eigenlijk is dat het nut van theorie.
Niets is overigens praktischer dan een goede theorie.