Ik vond nog een beschrijving van mijn tekeningetje:
Beschrijving behorende bij de tekening lopi4.jpeg van Huub, betreffende decoders.
Uitsluitend de condensator die aan beide motoraansluitingen zit, blijft zitten.
Alle andere condensatoren moeten weg gehaald worden.
De motoraansluitingen zitten op het motorschild en niet op het motorhuis !
Hier zit vaak de locmassa-aansluiting aan om verbinding te maken met de railstaven.
Locmassa is hier het zelfde als baanmassa.
ZWART en ROOD zijn de voedingsaansluitingen van de decoder. ROOD is in principe bedoeld voor de sleperaansluiting en ZWART zit aan de baanmassa, de wielen dus en meestal ook het chassis van een trein of loc. Samen met de volgende twee draden (GRIJS en ORANJE) kan je dus in principe al rijden !
GRIJS en ORANJE zijn de twee motoraansluitdraden. Die sluit je dus (alleen) aan op de motor.
Of ze goed zitten, zie je in het volgende stukje tekst:
WIT en GEEL zijn de verlichtingsaansluitingen voor respectievelijk VOOR- en ACHTERZIJDE van de trein of loc. De verlichting wordt automatisch omgeschakeld en brandt alleen in de rijrichting.
Is dat precies anders om dan verwissel je de draden GRIJS en ORANJE met elkaar.
De BLAUWE draad is een gemeenschappelijke aansluiting, door ESU en ook MäRKLIN retourdraad genoemd, maar LET OP: dit is geen nul of min maar de PLUS-aansluiting.
Hier stinkt bijna iedereen in !
Het is volgens mij helemaal geen retourdraad maar de voeding of leverancier van positieve spanning.
S1 t/m S4 zijn geen echte schakelaars maar een elektronische variant er van. Dit is alleen voor de duidelijkheid zo getekend.
De onderzijde van de schakelaars, die daar allemaal aan elkaar zitten, is de massa van de decoder.
Dit is NIET het zelfde als het punt BAANMASSA of LOCMASSA !
Deze decodermassa is niet naar buiten uitgevoerd via de 8-polige stekker !
De 4 schakeluitgangen kunnen bijvoorbeeld als volgt gebruikt worden:
Een LED met serieweerstand
Een lampje
Een relais met blusdiode over de relaisspoel - ter beveiliging van de decoderuitgang.
Een serieschakeling van 3 LED´s
De totale maximum stroom van de vier aansluitingen bedraagt 500 mA.
Een enkele aansluiting mag tot 250 mA belast worden.
Doe je dat bij twee aansluitingen, dan is er voor de resterende twee geen stroom meer beschikbaar.
Normale LED´s kennen een maximum stroom van 20 mA. Minder mag natuurlijk ook !
Bij slechts één LED is de minimum weerstand 1 kiloOhm oftewel 1000 Ohm.
Liever nemen we dan toch 1k5 (1500 Ohm) en kijk of er licht genoeg uit komt.
Bij meerdere LED´s in serie moet je de spanningswaarde van alle LED´s op tellen en dit van de spanning op de blauwe draad af te trekken. Je kan dan een bijpassende weestandswaarde berekenen.
De spanning op de blauwe draad ligt vaak rond de 18 á 19Volt, maar varieert met de aangeboden spanning op de rails.
De langste draad bij een normale LED is de plus, ook wel ANODE genaamd.
De spanning hier op moet dus hoger zijn dan op de korte draad om de LED te laten branden.
Deze spanning ligt meestal tussen de 1,5 Volt en 3,5 Volt, afhankelijk van o.a. de lichtkleur van de LED. Willen we een LED correct aansluiten, dan moet je uitgaan van een hogere spanning en dan een passende weerstand in serie met de LED zetten.
Heb je de LED verkeerd om aangesloten, dan brandt ie natuurlijk niet.
Sterker nog: hij gaat ook nog eens (vroeg of laat) kapot als de de spanning boven de 5 Volt is !
Een LED is wel een diode, maar is niet voor die functie gemaakt en dient dus ook niet zo gebruikt te worden. Probeer dus niet de ¨handige jongen¨ uit te hangen.....
Dit dokument kan fouten bevatten en er wordt geen enkele aanspraak geaccepteerd bij schades door gebruik er van.
Iedereen mag het plaatje met deze beschrijving er bij vrij copiëeren en gebruiken, maar niet veranderen.